Programma
Siciliaanse stedengeschiedenis
In de roman De tijgerkat van G. Tomasi di Lampedusa ontvangt de hoofdpersoon Don Fabrizio in 1860 Chevalley, een gezant van het nieuwe koningshuis van Sardinië. Chevalley komt hem uitnodigen om senator te worden in het Italiaanse Parlement.
De oude edelman voelt er niets voor en legt zijn gast uit hoe hij Sicilië en de lange geschiedenis ervan ziet: "Al minstens vijfentwintig eeuwen lang torsen wij op onze schouders het gewicht van allerlei prachtige beschavingen, alle reeds compleet en vervolmaakt van elders gekomen, geen enkele door onszelf voortgebracht, geen enkele waarop wij ons stempel hebben gedrukt. Wij zijn blanken, Chevalley, net als u, net als de koningin van Engeland, en toch vormen wij sinds vijfentwintig eeuwen een kolonie. Ik zeg dat niet omdat ik wil klagen, het ligt grotendeels aan onszelf. Maar dat neemt niet weg dat we moe en leeg zijn. .. Trouwens ik zei al dat het grotendeels onze eigen schuld is. U sprak mij zojuist van een jong Sicilië dat de wonderen van de moderne wereld tegemoet treedt. Ik voor mij zie veeleer een honderdjarige voor me, die in een rolstoel wordt rondgezeuld over de wereldtentoonstelling in Londen, maar die er niets van begrijpt en zich nergens voor interesseert, of het nu om de staalfabrieken van Sheffield gaat of om de spinnerijen van Manchester, en die maar naar één ding verlangt: weer te mogen sluimeren op zijn bekwijlde kussens, met een pispot onder zijn bed".
Zo zag Don Fabrizio de geschiedenis van Sicilië. In deze collegereeks komen ook andere opvattingen aan de orde. Het uitgangspunt is de stedengeschiedenis van het eiland. In de oudheid bouwden de Grieken er hun kolonies. De Carthagers probeerden in dezelfde tijd ook vaste voet aan wal te krijgen. Vervolgens veroverden de Romeinen Sicilië, dat voor hen een grote korenschuur werd. In de middeleeuwen volgden de verschillende machthebbers elkaar op: de Byzantijnen, de Arabieren, de Normandiërs, de Hohenstaufen en de Anjous en de Aragonezen. En ten slotte kwam het eiland in de nieuwe tijd achtereenvolgens in handen van de Spaanse koningen, de Bourbons en de Italiaanse staat. De nieuwkomers vermengden zich steeds weer met de plaatselijke bevolking en deze mengelmoes aan culturen liet interessante sporen na in onder meer de architectuur en de structuur van de steden. Bijzonder is vooral de nalatenschap van de Normandiërs en de Arabieren.
In de colleges komen de stadsplanning en de decoratie van kerken, gebouwen en de publieke ruimte aan de orde. Zo krijgt men een beeld van de ideologie van de verschillende groepen die het aanzicht van de stad bepaalden, zoals de geestelijkheid, de territoriale vorst, de hygiënisten en de in de stad wonende adel. Uiteraard kunnen de Mezzogiorno-thematiek (de ongelijke ontwikkeling van Zuid- en Noord-Italië) en de rol van de maffia in de twintigste eeuw niet onbesproken blijven.